Orgaantransplantatie

Post levertransplantatie

Bij patiënten op de wachtlijst voor levertransplantatie is antivirale therapie geïndiceerd ter voorkoming van graft infectie. De timing van behandeling bij deze patiënten is aan discussie onderhevig en er dient daarom altijd overleg plaats te vinden in overleg met een transplantatiecentrum (zie ook ‘Gedecompenseerde levercirrose’).

Bij terugkeer van het virus na levertransplantatie ontwikkelt een derde van de patiënten cirrose binnen 5 jaar na transplantatie. Het ontstaan van fibrose en cirrose binnen 1 jaar na transplantatie geeft een hoog risico op falen van het transplantaat, waardoor deze patiënten op korte termijn behandeld dienen te worden. Ten slotte dienen spiegels van immunosuppressiva frequent te worden gecontroleerd tijdens antivirale therapie.

 

Na levertransplantatie dient behandeling zo snel mogelijk plaats te vinden in het transplantatiecentrum waarin de patiënt geopereerd is. Aangezien er interacties zijn tussen sommige DAA’s en immunosuppressiva, moeten spiegels van immunosuppressiva frequent gecontroleerd worden en moet indien nodig dosisaanpassing plaatsvinden.

Transplantatie van hepatitis C-positieve organen

Er is steeds meer bewijs dat het mogelijk is om organen van hepatitis C-positieve donoren te transplanteren, zowel anti-HCV- als RNA-positieve donoren. Wij nemen de volgende aanbevelingen vanuit de nieuwste EASL richtlijn over:

 

Donor Ontvanger Conclusie
RNA positief RNA positief Transplantatie kan plaatsvinden (B1).
RNA positief RNA negatief Transplantatie is mogelijk, mits aan wetgeving en lokale regelgeving voldaan wordt, er een strenge informed consent procedure gevolgd wordt en snelle post-transplantatie DAA behandeling gegarandeerd kan worden (B1).
Anti-HCV positief, RNA negatief RNA negatief Transplantatie is mogelijk, mits aan lokale wetgevingen voldaan wordt en er een strenge informed consent procedure gevolgd wordt.

 

Transmissie is zeer zeldzaam, maar indien dit optreedt moet snelle post-transplantatie DAA behandeling gegarandeerd moeten worden (B1*).

 

* Bewijslast is bepaald door het Richtsnoer zelf, aangezien de EASL hier geen specifieke aanbeveling over geeft.

De behandeling van de novo hepatitis C post-transplantatie is identiek aan de behandeling van hepatitis C in reeds bekende hepatitis C-positieve orgaanontvangers (B1). Aangezien er interacties zijn tussen sommige DAA’s en immunosuppressiva, moeten spiegels van immunosuppressiva frequent gecontroleerd worden en moet indien nodig dosisaanpassing plaatsvinden.